Zoek een lied

{{ filtered.length }} van {{ totalItems}} liederen getoond

Geen liederen of gedichten gevonden

487 - Eer zij God in onze dagen


Een eerste kennismaking

Dit lied behoort ongetwijfeld tot de toppers van kerstvieringen. Dat dichter Willem Barnard gebruik maakte van de melodie van het bekende kerstlied ‘Engelkens door het luchtruim zweven’ heeft daar zeker aan bijgedragen. De eerste strofe is een weergave van de bekende woorden van de engelenzang (Lucas 2,14). De tweede en derde strofe vormen een uitbreiding in de stijl van het grote Gloria in de liturgie. Daarin wordt de lof gezongen aan de hemelse Koning (strofe 2) en zijn Zoon, het Lam van God (strofe 3). Want ook deze oude liturgische tekst verbindt Johannes 1,29 (‘Zie het Lam Gods dat de zonden der wereld wegdraagt’) met Lucas 2,14. In Kyrie en Gloria brengen wij de Koning hulde. Het Gloria omvat ook het Kyrie.
Zo wordt de liturgische functie van dit lied duidelijk: als (Kyrie en) Gloria in de kersttijd. Zelfs buiten deze periode zou het zo kunnen functioneren, ware het niet dat de melodie toch altijd associaties met het kerstfeest oproept.
Met dit lied hebben we een prima eigentijds, en theologisch, poëtisch en muzikaal veel sterker alternatief voor het door velen geliefde én door velen zo verguisde ‘Ere zij God’.

Auteur: Pieter Endedijk


Van gloria in excelsis

Frans volkslied
Les anges dans nos campagnes

Tekst

Ontstaan en verspreiding

De tekst van dit lied is voor het eerst te vinden in De tale Kanaäns (1964, blz. 137), de eerste uitgave van liederen van Willem Barnard. Dan volgt een ware zegetocht door Nederland en Vlaanderen: het lied wordt in een zeer groot aantal liedbundels opgenomen en verbindt daarmee kerken en kerkelijke denominaties. Hier kunnen slechts enkele veel gebruikte uitgaven worden genoemd: Alles wordt nieuw 2 (1968, nr.13), Gezangboek van de Evangelische Broedergemeente in Nederland (1968, nr. 123); Randstadbundel (1970, nr. 158), Liedboek voor de kerken (1973, gezang 134), Zingt Jubilate (1977, nr. 221); Gezangen voor Liturgie (1983, nr. 436), Oud-Katholiek Gezangboek (1990, nr. 579), Laus Deo (2000, blz. 716); Op toonhoogte (editie 2005, nr. 64; editie 2015, nr. 77), Liedboek (2013), Hemelhoog (2015, nr. 128), Weerklank (2016, gezang 117) en In wind en vuur (2023, nr. 230).

Inhoud

Het lied ‘Van Gloria in excelsis’ is geschreven naar ‘het groot Gloria uit de Latijnse liturgie, dat voor 500 alleen in de Kerstnacht gezongen werd’ (Guillaume van der Graft, De tale Kanaäns, Een leergang liederen, Amsterdam/Hilversum 1964, 137). Barnard verwijst hier naar het Gloria in een eucharistieviering. Met het zingen van dit lied voegt de gemeente zich in het engelenkoor van Lucas 2,14, de ‘kern waaruit het [groot gloria] ‘ontkiemd’ is’ (Guillaume van der Graft, Verzamelde liederen, Baarn 1986, 414). ‘Roep op aarde vrede uit’ (strofe 1) is niet louter en alleen een uitnodiging aan de gemeente om in te stemmen met het engelenkoor, het is meteen een uitnodiging om vrede uit te roepen vanwege de nood van deze wereld in ‘onze dagen’ (strofe 1). Door in te stemmen met het Gloria van de engelen neemt de gemeente de uitnodiging aan en beantwoordt zij het roepen om ontferming, het geschreeuw om redding, met het uitroepen van vrede op aarde. Ze doet dat door elke zondag na het kyrie, waarin de nood van de wereld doorklinkt, het (groot) gloria te zingen.
Barnard verwijst met name naar de Latijnse liturgie. Het terugkerende versgedeelte ‘Gloria in excelsis Deo’ heeft het karakter van een antifoon uit de Romeinse mis. De taal van het Latijn verleent de versregel enige anciënniteit. De woorden lijken van ver te zijn aangewaaid, uit een tijd waarin het geheim kon worden verwoord in een vreemde taal en waarin het onzegbare niet per se voor het verstand toegankelijk moest worden gemaakt om het toch te kunnen bevatten. Door achterop te stellen wat in het engelenlied vooropgaat, schept de dichter voor de ‘mensen van welbehagen’ de mogelijkheid om te doen wat de engelen gebieden, namelijk: ‘roep op aarde vrede uit’. Door vervolgens met hen mee te zingen ‘Gloria in excelsis Deo’ en dit te herhalen, wordt ten slotte in de derde strofe inderdaad de vrede uitgeroepen: ‘peis en vreê, kyrieleis’.

Het lied is hoofdzakelijk gedicht rondom het engelenlied van Lucas 2,14. Het begin ervan bewaart Barnard steevast in elke strofe voor het laatst: ‘Gloria in excelsis Deo’.
De vermelding ‘deze tijd’ aan het begin van het lied refereert aan de eerste woorden van het evangelie van de viering van kerstnacht. De gemeente, bijeen in het duister van die nacht, wordt te verstaan gegeven dat ‘deze tijd’ de tijd is van heersers als Augustus en dat ‘onze dagen’ gekenmerkt zijn door landvoogden als Quirinius. De heersers bepalen onze tijd. Met hun decreten brengen zij de volken in beroering. Die tijd van beroering wordt met name verondersteld bij aanvang van de van de kerstnachtviering wanneer vanouds als introïtus wordt gezongen: ‘Waartoe leidt het woeden van de volken, het rumoer van de naties? Tot niets’ (Psalm 2,1). De beroering van de volken in Psalm 2 wordt veroorzaakt door heerszucht van bewapende machten. Barnard noemt met name ‘het militair-industrieel complex’ dat de mens ter beschikking staat om als Kaïn zijn broeder te vermoorden (Willem Barnard, Tegen David aan praten, Zoetermeer/Kapellen 2003, 20).

In de tweede strofe herinnert het beeld van God als ‘koning’ aan ‘De Heer is koning, met hoogheid is hij bekleed’, het halleluja van de dageraadsmis (Psalm 93,1), dat wordt voorafgegaan door het graduale ‘Gezegend wie komt in de naam van de Heer!’ (Psalm 118,26v.23), hier: ‘naar ons toe gekomen is’. Dit zijn klassieke tekstsamenhangen die nog steeds gelden. We zijn inmiddels in de liturgie van kerst de nacht voorbij, en de eerste stralen van de zonne der gerechtigheid breken het duister van de nacht. Wie wij met het eerste morgenlicht op aarde met eerbetoon mogen begroeten maakt de dichter duidelijk in de laatste strofe van het lied: ‘Lam van God, Gij hebt gedragen / alle schuld tot elke prijs’. Het lam verwijst naar het offer zoals de profeet dat verwoordt: ‘Als een schaap dat naar de slacht wordt geleid’ en ‘Hij offerde zijn leven voor hun schuld’ (Jesaja 53,7.10).

Net als in de door Barnard genoemde Latijnse liturgie zingen we in dit lied eerst het ‘Benedictus’ van Psalm 118,26, in de tweede strofe. Vervolgens zingen we in de derde strofe het ‘Agnus Dei’, het lam Gods. We zijn genodigd tot het bruiloftsmaal van het Lam zoals Openbaring ons schetst (19,7-8). Dat ‘deze tijd’ (strofe 1) heilstijd zal worden, blijkt in de derde strofe waar het gloria uitmondt in een gebed om vrede: ‘geef in onze levensdagen / peis en vreê kyrieleis’. Deze zin grijpt terug op ‘het geschiedde in die dagen dat er een dogma uitging van keizer Augustus’ (Lucas 2,1). Het lied bezingt dat ‘onze dagen’ (strofe 1) geen Augustusdagen, maar ‘levensdagen’ (strofe 3) kunnen zijn.

Liturgische bruikbaarheid

De dichter spreekt over ‘een simpele berijming van het Gloria’ (Verzamelde liederen, 1986, blz. 414). Dat is dan ook bij uitstek de locus om dit lied te zingen: als Gloria in de kerstnacht. Met ‘Nu zijt wellekome’ (Liedboek 476) als kyrielied vormt het in één adem een mooi onderdeel voor wat in de lutherse traditie een liedmis wordt genoemd. Beide liederen staan in dezelfde toonsoort. Maar het lied verdient natuurlijk in de gehele kersttijd een plek in de liturgie.

Deze tekst is tot stand gekomen op basis van de bijdragen van Henk Schoon aan In wind en vuur: alle liederen (toegelicht) van Willem Barnard | Guillaume van der Graft (Skandalon, Middelburg 2023, deel III, 834-835).

NB.: In de eerste drukken van het Liedboek staat in de tweede regel van de eerste strofe een fout. Deze regel moet luiden: ‘eer zij God in deze tijd’ (red.).


Melodie

Herkomst

Over de herkomst van de noël ‘Les anges dans la campagne’ is niets bekend. Vermoedelijk dateren tekst en melodie uit de achttiende eeuw en zijn ze mogelijk in de Franse streek Lorraine of Provence ontstaan. Probleem is echter dat er geen bronnen zijn die dit kunnen onderbouwen. Kenmerkend voor de noëls is dat ze mondeling overgeleverd worden; in de negentiende eeuw ontstond er interesse voor de volksliedcultuur en verschijnen de eerste gedrukte uitgaven.

Zo is de vroegst bekende bron voor (de melodie van de) ‘Les anges dans la campagne’ de verzamelbundel Choix de cantiques sur des airs nouveau pour toutes les fêtes de l’année uit 1843 van Louis Lambillote (1797-1857). Het lied draagt daar als titel: ‘L’Écho des montagnes de Bethléem’. De omvangrijke bundel werd diverse keren herdrukt. In de uitgave van 1880 stond de melodie als volgt genoteerd:
J.P. Migne meldt in zijn Dictionnaire de noëls et cantiques (Parijs 1867) bij ‘Les anges dans la campagne’: ‘Ancien noël lorrain’. In zijn verzameling heeft Migne liederen uit de zestiende tot en met negentiende eeuw opgenomen. Wat hij onder ‘oud’ verstaat en waarop hij zijn gegevens over het lied baseert, is niet duidelijk. Vooralsnog zijn er geen eerdere bronnen voor de melodie van het kerstlied dan de uitgave van Lambillote uit 1843. In zijn boek La Grande en Belle Bible des Noëls Anciens (Parijs 1951) plaatst Henry Poulaille dit lied dan ook in de rubriek ‘Noëls anonymes sans certitude d’origine’.

Het staat wel vast dat de melodie in de tweede helft van de negentiende eeuw in Frankrijk en enkele landen daarbuiten (onder andere Canada) populair werd. Aan het begin van de twintigste eeuw begon de melodie ook haar zegetocht in Nederland. Catharina van Rennes (1858-1940) nam haar namelijk op in haar bundeltje In de Kerstdagen. Opus 72 (Utrecht 1919, nr. 8). Volgens de ondertitel bevatte dit liedboekje ‘geliefde kerstmelodieën met Hollandschen tekst’, maar bij ‘geliefd’ zullen we – in elk geval wat deze Franse melodie betreft – moeten denken aan populariteit buiten Nederland. Er zijn in elk geval geen aanwijzingen dat de melodie van ‘Les anges dans la campagne’ in Nederland al bekend was voordat het bundeltje van Van Rennes verscheen. Naar alle waarschijnlijkheid schreef bibliothecaris-archivaris en publicist Jan Dirk Cornelis van Dokkum (1868-1938) de tekst van ‘Engelkens…’ op verzoek van de componiste. De twee kenden elkaar al decennia en Van Dokkum leverde vaker teksten voor de componities van Van Rennes.

Boven het lied stond ‘Gloria in excelsis Deo! (Vieux Nöel de France)’. Met de oorspronkelijke noël had de tekst alleen het onderwerp, namelijk de engelen en herders in de kerstnacht, gemeenschappelijk. Voor het overige betrof het een nieuwe tekst:

Engelkens door ’t luchtruim zwevend
Zongen zo blij, zo wonderzacht
Van den Heer van dood en leven,
Die er vrede op aarde bracht
Gloria in excelsis Deo.

Zongen blij en wonderklare
Van ’t zoete kindje, rein en teer…
En de herderkens die er waren
Knielden bij de kribbe neer.
Gloria in excelsis Deo.

Aangezien het bundeltje tot na de Tweede Wereldoorlog regelmatig herdrukt werd, mag ervan uitgegaan worden dat deze uitgave sterk heeft bijgedragen aan de bekendheid van de melodie. S.M. van Woensel Kooy nam het lied met de tekst van Van Dokkum op in haar bundel Laudamus (1932, nr. 60), en Hendrik Hasper schreef een nieuwe tekst (‘’t Eng’lenheir kwam nederdalen’) op de Franse melodie voor zijn bundel Geestelijke Liederen uit den schat van de Kerk der eeuwen (1934, nr. 524).

Uit onvrede over de tekst van ‘Engelkens door ’t luchtruim zwevend’ schreef Barnard twee nieuwe kerstliederen op de noël-melodie: ‘Van de engel des Heren’ (beginregel: ‘Herders, hoort, ik deel u mede’) en ‘Van Gloria in Excelsis’ (beginregel: ‘Eer zij God in onze dagen’). Beide liederen nam hij op in De Tale Kanaäns (Amsterdam-Hilversum 1963, blz. 136-137).
Het tweede lied werd in veel liedbundels van uiteenlopende denominaties opgenomen, waaronder het Liedboek voor de kerken (gezang 134), Gezangen voor liturgie (nr. 436) en het Liedboek (487).

Analyse

Typerend voor de melodie in G groot is dat de melodieregels paarsgewijs herhaald worden. De eerste twee regels zijn vrijwel identiek; alleen de tweede noot in regel 2 wordt even gevarieerd ten opzichte van dezelfde noot in de eerste regel, en de tweede regel eindigt met een halve noot b’.
Omdat de regels 1 en 2 herhaald worden in regel 3 en 4 spelen de eerste vier melodieregels zich eigenlijk af rond tertstoon b’. Dat geeft de wijs een licht karakter.
Het refrein contrasteert met de voorgaande melodieregels, zowel ritmisch als melodisch. De eerste refreinregel speelt zich in het dominantgebied af. Zij heeft als geraamte de halve noten d”, c”, b’, a’, waarbij de volgende noot steeds bereikt wordt via een speels viertonig melisma in achtste noten. De dalende beweging van de eerste refreinregel wordt in de volgende regel omgezet een stijgende secundebeweging van g’ naar c” in kwartnoten.

Auteur: Jan Smelik


Media

Uitvoerenden: Collegium de Dunis o.l.v. Ignace Thevelein; Tom Hoornaert, orgel